zaterdag 10 januari 2009

Re: Vraag

Rutger,
Mijn beste wensen ook, laat ons hopen dat er dit jaar vanuit Amerika een iets andere wind gaat waaien die de atrociteiten wat mag milderen, tenminste. Het begin is in ieder geval weer bloody bloody..

Je vraag komt mij eigenlijk erg gelegen omdat ik momenteel ook omwille van andere engagementen met een soort verplichting tot bespiegeling om de eigen praktijk te maken krijg. Nu, zoals je weet valt dat zo ongeveer samen met de motivatie van die praktijk - ik doe dingen omdat ik wil uitvissen hoe je dingen kan doen, gezien de veranderende schrijfomgeving - maar wat nieuw is dat men mij uitdrukkelijk vraagt om mijn praktijk daarbij af te wegen tegen meta-schrijfsels van anderen. Uiteraard ben ik daar blij om, het betekent dat men her en der nu toch mijn pogingen weet te appreciëren, maar het kan al vlug een bedreiging worden voor de autonome voortgang die ik tot dusver kon ontwikkelen. Die vertraging, de toenemende viscositeit van het Veld waarin ik voortploeter vraagt om de aangroei aan mijn grotesk tekstmobiel (de groeiende blob van de NKdeE die nu rhizomatisch en 'ondergronds' verdergroeit via blogs en sociale netwerken) van wat minder gevoelige tengels die mijn onderbuik tegen de koude sneeuw kunnen beschermen (onze hond Neo - geboren om ooit de wereld te redden maar hij is daarvoor nog altijd een beetje te jong - ploetert vrolijk door de ijslaag omdat z'n pootjes zo gevoelloos zijn).

Dirk Van Hulle heeft met De kladbewaarders de studie van de tekstgenese, de critique génétique zoals die in het Franse taalgebied al bestaat sinds midden jaren '60, het Nederlandse onderzoek van munitie voorzien, ik heb daar net de inleiding al van gelezen, Marc Kregtink raadde mij aan de typologie daar te gebruiken voor een verdere karakterisering van mijn eigen praktijk die naar mijn eigen beweringen neerkomt op een vrij radicale verwerping van het 'finaliteitsbeginsel'. Ik haal dat boek hier aan omdat het voor jou misschien ook een bekend en/of nuttig werk is, want als je de vraag stelt naar het nut van al onze zijdelingse kribbels in de tekstgoten van de blogs kan je dat natuurlijk relateren aan wat Van Hulle dan benoemt als de vage zone tussen de exogenese en de endogenese van een schrijfsel.

Het zal vlug duidelijk zijn dat je een erg vertekent beeld krijgt wanneer je zoals Van Hulle (ik moet opletten want ik zit nog maar op p.39) vertrekt van de uitgegeven tekst als eindstadium, en als je daarbij het proces van de codering niet als een onderscheiden en betekenisvol stadium ziet, maar enkel als hulpmiddel bij het hinkstapspringen van de ene tekstversie naar de andere. Het finaliteitsbeginsel verklaart hier zichzelf in de bevestiging van de affe tekst als doel waarbij de hele weg ernaar een secundair gebeuren is. Binnen het Modernisme wordt die weg dan wel 'maakbaar' en bekleedbaar met wetenschappelijke onderzoeksernst (Victor Hugo die zijn kladjes met wetenschappelijk waarde begint te bewaren en uiteindelijk overdraagt aan het museum) , maar het blijft altijd een weg naar de affe Perfectie van het Boek (Mallarmé). De cultus van het bewaren kan zo ten top gedreven worden, dat is natuurlijk niet veel anders dan een perversie van de doodsdrang waarin het kapitale exploitatiesysteem gaat inhaken als een ketting op een tandwiel, waarbij de overbrenging al vlug gaat verschuiven en de auteur dus aangedreven wordt als geëncapsuleerde finaliteitsbewerker benodigd voor de creatieve exploitatie, een vervangbare producent van teksten. De viscositeit van het literaire Veld is op die manier recht evenredig met de penetratie van de exploitatiemechanismen in de praktijk van de auteur, bij de meeste 'spelers'in dat Veld zit je daar al gauw aan 80% of meer.

Op die 'weg naar' die enkel zinvol wordt als het doel bereikt is, of als het falen om het te bereiken op post-moderne wijze gesavoueerd wordt als een artistiek succes, zou het citeren van Lucebert als kanttekening in de tekstgoot van een bericht van mij al vlug even zinloos zijn als het schijnen van de zon in een plasje gesmolten sneeuw. Trek de stekker effen uit het stopcontact en je hebt een heel ander plaatje. Want wat er dan, toen, op die plaats (die localiteit is cruciaal) gebeurde is de samenvloeiing van een retentionaire Lucebert-stroom gedragen door een actief-critische Cornets-De-Groot creatieve pulsering met een actief-poëtische creatie-eruptie van de barst Vekemans. Met de nodige doorhalingen, want dit is natuurlijk even belangrijk en uitzonderlijk als het omvallen van een open blikje cola in de Gaza-strook, is dat aanhalen van je een traceerbare gebeurtenis die resonanties heeft die op hun beurt weer kunnen dienen als impuls van verdere creatieve trajecten.

Zoals deze conversatie bijvoorbeeld.

Het traceerbare is daarbij niet zozeer in te schatten vanuit het ogenblikkelijk raadpleegbare, of de cijfers die dergelijk raadpleging in statistische quantificaties kan genereren, mijn schrijfsels op mijn blog zijn ook niet enkel op die basis naar waarde te schatten (hoewel de quantificatie daar voor externe perspectieven al enige waardetoekenning doen vermoeden). Het traceerbare, de bewaring is zelf de actieve faze van een grounding, de constitutie van een draagvlak waarop de verdere codeeractiviteit kan plaatsvinden. Je moet hier beginnen denken in termen van data-resources, waarbij een programma (het schrijven) actiever en performanter wordt naarmate het meer data-resources ter beschikking heeft.

Het techniserende effect daarvan, de formalisering van een geheugen-werking binnen het constitutieve vlak van de code, maakt integraal deel uit van de veruitwendiging die we in het algemeen meemaken van de humane techné in de materie. Je vraag was daarom m.i. niet zozeer een domme vraag, het was een goed voorbeeld van wat Bergson en Deleuze in zijn navolging een verkeerde probleemstelling noemt. Dergelijke verkeerde probleemstellingen hebben de neiging om patstellingen te fixeren (omdat er geen antwoorden op mogelijk zijn vanuit de vraagformulering zelf ) en zodoende obstructies te worden die op hun beurt in representatiedogma's worden opgenomen zodanig dat ze verstenen tot onontkoombaarheden.

Op die manier is jouw vraag echter ook een perfect voorbeeld van een indicatieve voltreffer, omdat ze het symptoom is van een dergelijke institutionaire vergroeiing, in dit geval die van het tekstkapitaal. Binnen onze huidige blogosfeer heb je meer van die vragen die regelmatig opduiken, zoals de vraag naar een Canon, de vraag naar de mogelijkheid van een poëtische vertaling, de vraag naar selectiecriteria voor bloemlezingen, de vraag naar een (meestal normatieve) poëtica. Die vragen zijn even dom of slim als de vraag naar gevoelloze hondenpootjes: ze kunnen een relevant denken initiëren.

In de optiek van ons grotexten-onderzoek is deze problematiek m.i. bijzonder relevant omdat het inhaken van commerciële exploitatie op de libidinale finalisatie-drang een belangrijke generator is van het groteske, dus ook als schizoiedenverwekker, waarbij libidinale excessen uit hun finaliteitsmallen uitstulpen en daarbij de fixatie van het ego in een super-ego ontregelen. Het buitenzinnige, extravagante en het monsterlijke is natuurlijk ook datgene wat uit de finaliseringstendens kan ontsnappen en fungeert binnen de exploitatiemechaniek als clinamen een begrip van Lucretius dat ik hier wil reserveren als benaming voor het flauwe afkooksel van de originele, vitale differentie in de simulacra van de exploitatie

dirk

Geen opmerkingen: